Aardkundige geschiedenis


Het Stobbenven ligt op de noordelijke overgang van het Drents plateau naar het open veenweidegebied. Hier duiken pleistocene zandgronden in noordelijke richting weg onder het holocene pakket. Dit pakket bestaat uit veen en mariene klei (dwarsprofiel).

Foto: Ton Penders

Het Stobbenven is het laatste gebied met nog oude vroeg-Holocene stobben, die vroeger meer in het Leekstermeergebied en omgeving voorkwamen, zoals in de pingoruïne het Vagevuur .

Het Stobbenven ligt in een depressie tussen twee relatief hoge zandruggen waar de buurtschap Sandebuur en het dorp Roderwolde op liggen.

Potkleigebied Terheyl

De ruggen zijn ontstaan tijdens de voorlaatste ijstijd ( Saale-ijstijd), zo’n 150.000 a 140.000 jaren geleden. Gedurende het Laat-Glaciaal werd in het gebied dekzand afgezet, dat aan de noord- en oostkant in de vorm van een relatief hoge rug het Stobbenven afsloot van de in het noorden en lager gelegen pleistocene zandgronden.

Ter Heijl

Onder de zandafzettingen bevinden zich op geringe diepte slecht doorlatende kleien uit de Elster-ijstijd, de zogenaamde potklei . Het veen in het gebied is van holocene ouderdom en neemt in noordelijke richting in dikte toe tot ca. 3,5 m .

Potklei

In het Stobbenven begon de veenvorming al in het vroeg Holoceen. Ten noorden van de afsluitende dekzandrug begon de veenvorming pas rond de overgang van het Atlanticum naar het Subboreaal, ongeveer 5.000 jaren geleden, toen de stijgende zeespiegel leidde tot hogere grondwaterstanden.

Tijdens het vroeg-Holoceen stond de zeespiegel echter te laag om invloed te hebben op het grondwaterniveau in het Stobbenven. Dat er toch al veen werd gevormd heeft te maken met twee factoren: het voorkomen van potklei, een ondiepe meerafzetting uit de Elster-ijstijd, en de situering van de Laat-Glaciale dekzandrug.

Potklei - foto Gerrie Koopman

De potklei in dit deel van Noord-Drenthe ligt erg ondiep en zorgt ervoor dat in het Stobbenland sprake is van sterke kwel. De kwel wordt versterkt door de ligging van een vroeger dalletje op de overgang van de hoger gelegen pleistocene zandgronden naar het lager gelegen veengebied.

Ook de afsluiting van het Stobbenven door de dekzandrug had daarop invloed en zorgde voor stagnatie van grondwater ter plaatse.

Dennen, eiken en berken

In het Stobbenven werden voornamelijk stobben van dennen aangetroffen op een dun laagje veraard veen op het pleistocene zand. De veenvorming kwam hier op gang toen er op de Pleistocene ondergrond vooral dennen groeiden, maar ook al eiken en een enkele berk.

Waar het veen dikker is, wordt in het veen een tweede niveau aangetroffen met in alle richtingen liggende stronken en stammen. Uit het feit dat de boomstammen in alle richtingen zijn aangetroffen, kan de conclusie getrokken worden dat de bomen niet in een storm omgevallen zijn.

Eiken komen vooral voor in het tweede niveau. Opmerkelijk is dat de stammen en de bast van de bomen heel goed geconserveerd zijn. Dat heeft te maken heeft met conservering onder zuurstofloze omstandigheden door basenarm kwelwater uit de ondergrond. In het tweede niveau zijn brandsporen aangetroffen.

Foto Wim Hoek

Uit palynologisch onderzoek van het Stobbenven is gebleken dat het late Boreaal een droge periode (hogere temperaturen en/of minder neerslag) was in Noord-Drenthe. In die periode konden dennen zich vestigen in ‘droogvallende’ depressies , zoals het Stobbenven.

Een groter neerslagoverschot in het vroege Atlanticum zorgde vervolgens voor een snelle ‘vernatting’. De bomen konden zich niet staande houden en vielen in alle richtingen. Door de gunstige geografische ligging en kwel waren de condities voor conservering van hout gunstig en bleven de stobben bewaard.