Gespaard bij de ontginning
Na 1900 is het grote Nuilerveld drastisch veranderd. Door het beschikbaar komen van kunstmest, was het heideveld niet meer nodig voor de heideplaggen en de potstalbemesting van de relatief kleine oppervlakte akkers aan de zuid-westzijde van Nuil.
Met behulp van diezelfde kunstmest kon het grote Nuilerveld in minder dan 50 jaar bijna helemaal ontgonnen worden tot landbouwgrond. Enkele onderdelen, die landbouwkundig zeer moeilijk in gebruik te nemen waren, werden noodgedwongen gespaard.
Zo werd het bungalowpark Nuilerveld aangelegd rond een veenplas die op oude topografische kaarten al zichtbaar is.
Ten westen van dit bungalowpark bevindt zich een klein overblijfsel van het voormalige Zuidhaarsveen, dat nog na 1950 werd ontgonnen. Dit restantje bevat enkele door de mens ten behoeve van de turfwinning uitgegraven veengaten.
Langs de spoorlijn ligt het Zwarte Water; tegenwoordig een bijna drooggevallen en vergrast veengebied, maar op de topografische kaart van rond 1900 nog een zeer omvangrijke veenplas die zijn naam wellicht te danken heeft aan het door humusdeeltjes zwartgekleurde water.
Maar nog meer aannemelijk is dat de naam is afgeleid van ‘zwette’, wat ‘grens’ betekent. Het Zwarte Water ligt van oudsher als moeilijk te nemen hindernis op de grens tussen twee gemeenten, twee marken en voorheen de grens tussen de historische gebieden ‘de Heerlijkheid Echten’ en het ‘Dingspel Middenveld’.
Het westelijke gedeelte van het voormalige Nuilerveld, het Kraloërveld en het Holtveen dreigden in 1941 te worden ontgonnen, maar werden door Staatsbosbeheer aangekocht en toegevoegd aan het Dwingelderveld, dat in 1991 werd aangewezen als nationaal park.
Ook aan het huidige natuurgebied Nuilerveld werd bij de ontginningen geknabbeld.
In het oostelijke gedeelte van het gebied zijn nog goed de contouren en oude greppels van een voormalig cultuurgrasland herkenbaar, gelegen in het meest vlakke deel van het Nuilerveld.
Het huidige natuurgebied Nuilerveld heeft zijn behoud voornamelijk te danken aan het stuifzandverleden, welke gezorgd heeft voor een uiterst schrale bodem en een zeer grillig reliëf.
De ontginning werd pas echt een halt toegeroepen doordat in 1968 de Stichting Het Drentse Landschap 31 ha terrein aankocht. Langzamerhand heeft de natuur weer terrein heroverd. Nadat de Stichting het ontgonnen weiland binnen het gebied had verworven, werd dit weer aan het natuurgebied toegevoegd.
Aan de noordzijde van het Nuilerveld werd van ongeveer 3 ha nieuw aangekochte landbouwgrond in de zomer van 1997 de nutriëntenrijke bouwvoor verwijderd en afgevoerd naar de dichtbijgelegen VAM.
Vanonder het zwarte cultuurdek kwam een reliëfrijke schrale ondergrond tevoorschijn, waarop de eerste pionierplanten zich al snel vestigden en geleidelijk een waardevolle vegetatie tot ontwikkeling is gekomen.
De zeldzame Grondster komt hier massaal, op enkele plekken zelfs zodevormend, voor.
In de natte laagten is het eveneens zeldzame Oeverkruid in het gezelschap van Waterpostelein te vinden.
Dat deze soorten juist in dit deel van het terrein voorkomen, is te danken aan de keileem, die hier erg dicht onder de oppervlakte ligt. In de rest van het terrein is de heide zeer gevarieerd van samenstelling.
Op de hoge, droge zandkoppen bloeit het Zandblauwtje en de Stekelbrem tussen de Struikhei.
Typerend voor het heidegedeelte van het Nuilerveld zijn de grote oppervlakten Kraaihei. In de zuidwesthoek staan meerdere Jeneverbessen naast de grillig gevormde vliegdennen die niet mogen ontbreken in een (voormalig) stuifzandgebied.
Doordat het landschap binnen het Nuilerveld zeer afwisselend is en vele gradiënten en microklimaten kent, heeft het ook een grote variatie aan plant en diersoorten.
Zo zijn er in de zomermaanden Boomleeuweriken en Roodborsttapuiten te vinden, maar ook vele vlindersoorten als het Groentje, het Heideblauwtje en de Heivlinder.