Oeverzwaluwen en landgeiten
Volgens de bepalingen van de Ontgrondingsverordening voor Drenthe moesten na de graafactiviteiten "de humushoudende bovengrond en het zich daaronder bevindende bruine zand van de inspoelingslaag", die niet mochten worden afgevoerd, "teruggezet worden op de geëgaliseerde ondergrond".
In de vergunning lezen we voorts: "Het toekomstig maaiveld dient na bezakking de hoogten te verkrijgen zoals is aangegeven in de bijgevoegde kadasterkaart. Het uit deze hoogten voortvloeiende verhang dient nagenoeg rechtlijnig te verlopen in oost-westelijke richting." Met andere woorden: de steilrand moest eigenlijk worden weggewerkt. Het was een klein, muisbruin vogeltje; de oeverzwaluw, die ervoor gezorgd heeft dat de steilrand toch in stand bleef.
Oeverzwaluwen (Riparia riparia) nestelen in kolonies en bij voorkeur in ‘verse' zandige steile wanden. Bijvoorbeeld bij beken in de vers afgeslagen steiloevers in de buitenbochten. Ze graven met hun kleine dunne snavel en poten de nestgangen die 150 cm diep kunnen zijn met aan het eind een nestholte voor de eitjes.
In de jaren zestig waren er nog 25.000 paartjes in Nederland, maar in 1990 nog slechts ca. 2000. Rond die tijd hadden zich in de ontstane steilwand gedurende de zandafgraving bij Donderen ook oeverzwaluwen gevestigd.
Zandafgraving vond voornamelijk plaats vóór mei, zodat de zwaluwen, die pas begin mei uit Afrika weer terugkomen in Nederland, hier een prima broedplaats hadden. In de tweede helft van de jaren tachtig werden maar liefst 65 paartjes geteld.
De Milieuraad (later Milieufederatie) Drenthe spande zich in om de steile wand in Donderen te behouden en diende een aanvraag in om het bestemmingsplan te wijzigen. Uiteindelijk bleef de ‘zandmuur' behouden en werd het niet, zoals de Ontgrondingsverordening voorschreef, in het reliëf verwerkt.
Als klein vogelreservaatje werd het met rust gelaten, slechts verstoord door het jaarlijkse paasvuur van Donderen op het aangrenzende perceeltje dat eigendom bleef van de gemeente Vries.
Toen de zandafgraving steeds minder werd gebruikt en de steilrand niet meer ‘vers' werd afgegraven of zelfs begroeide, ging het aantal paartjes oeverzwaluwen met rasse schreden achteruit. In 1991 werd het aantal paartjes nog geschat op 30 à 40. Vanaf 1994 lieten de oeverzwaluwen de steilrand in Donderen links liggen.
Het gebied van de voormalige vuilstortplaats en het perceeltje dat de steilrand flankeert worden sinds 2005 begraasd door een groep Nederlandse Landgeiten, het enige oorspronkelijke Nederlandse geitenras.
Rond 1950 bijna uitgestorven, behoort nu tot de zeldzame huisdierrassen.
Deze geitensoort heeft een karakteristieke, zwaargebouwde kop, lange, ruige beharing en een lange sik. Zowel de geiten als de bokken dragen hoorns.
Vroeger werd de Nederlandse Landgeit veel gehouden. Op schilderijen uit de periode 1600-1750 werden ze vaak afgebeeld. In de tweede helft van de twintigste eeuw verdween dit ras bijna omdat geitenhouders zich meer gingen richten op geitenrassen met een hogere melkproductie.
Slechts enkele raszuivere dieren van het oorspronkelijke ras zijn behouden gebleven. Hiermee is sinds de jaren vijftig door enthousiaste hobbyfokkers verder gefokt, waardoor er nu ongeveer 2000 geiten en 200 bokken ingeschreven staan in het stamboek van de Landelijke Fokkersclub Nederlandse Landgeiten.