Over de Hoogeveense Venen
Wie een rondje Hoogeveen fietst kan zich afvragen waar de naam vandaan komt. Er is immers geen hoogveen te bekennen. Het oorspronkelijke veenlandschap was woest, ruig, en nat. Het veenmoeras was ongeschikt voor bewoning. De gevonden bewoningssporen zijn te dateren uit de periode voordat het veen het gebied overgroeide. Het zou tot de zeventiende eeuw duren voordat de streek permanent bewoond zouden worden. In de zeventiende eeuw groeiden de steden -met name in het westen- en nam de vraag naar brandstof toe. Drenthe was het land van het bruine goud, de gewilde turf. Praktische handelsgeesten kochten gezamenlijk de hoogveenvelden op en dolven het veen. Hoogeveen ontstond op de kruising van de Hoogeveense Vaart en de eerste wijk in noordelijke richting. Het Huis met de duivengaten aan de Alteveerstraat dateert uit deze ontginningsperiode. In de negentiende eeuw volgde de tweede ontginningsgolf. De zeventiende-eeuwse veenontginningen hebben kleinere percelen. Dankzij machinale ontginning (stoommachine!) zijn de negentiende-eeuwse percelen groter. Thomas Rosenboom beschreef in zijn roman Publieke werken (1999) waarheidsgetrouw het harde leven van de veenarbeider in de Hoogeveense venen. Ondanks de machinale ontginning bleef veenarbeid handarbeid.
Het veen is nu vrijwel verdwenen op een paar kleine velden na bij Dalerpeel en Nieuwlande. Wat overbleef is het herkenbare rechtlijnige ontginningspatroon dat wij nu associëren als kenmerkend voor het veengebied. Binnen de wijkenstructuur heeft het veen plaatsgemaakt voor eiken-berkenbossen en groeit de koningsvaren uitbundig langs het water. De negentiende-eeuwse veenarbeider zou zijn werkgebied nog nauwelijks terugherkennen.