Archeologie

Bron: Drents MuseumIngeklemd tussen het Drents Plateau in het oosten en stuwmorenes in het westen ontstond in dit gebied in het Holoceen een veenmoeras van meer dan 250 km2. Net als uit het grote, voormalige Bourtangerveen zijn ook uit dit voormalige veengebied, waar pas halverwege de zeventiende eeuw de commerciële vervening een aanvang nam, vuurstenen werktuigen bekend die zijn achtergelaten door jagers-verzamelaars uit de oude- en midden-steentijd. Van enige veenvorming was er in het gebied toen nog geen sprake. Net als in de andere, voormalige Drentse veengebieden, vertoefden deze prehistorische bewoners van Drenthe op de hogere zandkoppen en -ruggen in het landschap. Een goed voorbeeld daarvan is de landschappelijk- en aardkundig waardevolle Braamberg, gelegen op de grens met Overijssel, die op zijn hoogste punt meer dan vier meter boven zijn omgeving uitsteekt. Uit archeologisch onderzoek op deze heuvel bleek dat hier het pleistocene landschap nog deels is afgedekt met veenrestanten. Juist dit soort plaatsen zijn interessant voor de archeologie omdat de eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen door de veenafdekking ongestoord de tand des tijds hebben doorstaan en de vondsten nog op de plek liggen waar ze ooit door hun eigenaren of gebruikers zijn achtergelaten.

Daarnaast zijn ook hier tijdens de vervening vondsten gedaan die met rituele deposities (offers) te maken kunnen hebben gehad. Zo maken het Dagblad van het Noorden van augustus 1905 en eerder al de Drentsche en Asser Courant van 13 juni 1863 melding van een veenlijk dat zou zijn gevonden bij Nieuweroord. Volgens beide beschrijvingen is er sprake van een (mans)persoon met ‘grofgeweven doeken als iemenlappen' (linnen doeken voor bijenkorven) cq. een bijenkap onder het hoofd. Van dit 'papieren veenlijk' ontbreekt verder elk spoor. Waarschijnlijk omdat, zoals in 1863 werd vermeld, ‘Toen 't lijk met de buitenlucht in aanraking kwam, viel het in stof.*

Braamberg, Bron: H. Dekker

Bij Nieuwe Krim, ten westen van Coevorden is in 1926 bij het vervenen een muntschat gevonden bestaande uit 100 zilveren munten (zogenaamde denarii) uit de tijd van de Romeinse keizer Augustus (27 v.Chr.-14 na Chr.). Volgens de archieven heeft archeoloog Albert Egges van Giffen, toentertijd conservator van de voorganger van het huidige Drents Museum, geprobeerd de schat voor het museum te verwerven. Zover is het echter nooit gekomen, de schat is geen deel geworden van de collectie van het museum. Waar hij dan wel terecht is gekomen, is tot op de dag van vandaag in nevelen gehuld. Hoewel Drenthe geen deel heeft uitgemaakt van het Romeinse rijk waarvan de grens in onze streken vanaf 47 na Chr. immers tot de Rijn liep, zijn er wel onderlinge contacten geweest. De vondst van ondermeer een aantal zilveren muntschatten onderstreept dit. Waarom de munten als ‘schat' in de bodem zijn beland is de vraag. Ze kunnen in tijden van onrust door de eigenaar in de bodem verstopt zijn en vervolgens niet meer zijn opgehaald, bijvoorbeeld omdat de eigenaar was overleden. De locatie van sommige van deze ‘schatten' doet echter vermoeden dat ze bewust zijn achtergelaten, zonder de bedoeling ooit nog te worden opgehaald. In dat geval zou het kunnen gaan om offers aan de goden. Wat is daar nu meer geschikt voor dan een prestigieuze, waardevolle zilverschat?