Landschap
Het landschap van Hartje Drenthe kent in grote lijnen alle elementen die Drenthe kenmerken: esdorpen, beekdalen en grote natuurgebieden. De oorspronkelijke esdorpen en beekdalen zijn herkenbaar maar vaak aangepast aan de eisen van de moderne tijd. Waarbij het karakteristieke esdorpenlandschap onontkoombaar veranderde.
De waterlopen zoals de Elperstroom, de Westerborkerstroom, de Beilerstroom, de Dwingelerstroom en de Oude Vaart vormen samen het langste beekdal van Drenthe. Na de N381 verandert de Westerborkerstroom in de Beilerstroom. De Beilerstroom werd rond 1920 genormaliseerd als werkverschaffingsproject. Oorspronkelijk was het een sterk meanderende beekloop met haaks op de beek liggende percelen. Er was een directe samenhang tussen beek en verkavelingsstructuur. De huidige kavels, ontstaan tijdens de ruilverkaveling in de jaren zestig van de vorige eeuw, zijn gebaseerd op schaalvergroting en ontsluiting ten behoeve van de bedrijfsvoering. Aan weerszijden van de Beilerstroom liggen voornamelijk weidegronden en enkele ruilverkavelingsboerderijen. Er is weinig tot geen beekdalbeplanting waardoor het landschap open en weids is. Het open en grootschalige beekdal van de Beilerstroom wijkt af van de oorspronkelijke beekdalen.
De essentie van het esdorpenlandschap ligt in de samenhang van dorp, es, veld en bos of woestegrond. Deze samenhang is te vinden in onder andere Ansen, Lhee, Elp, Zwiggelte, Mantinge, Balinge en Garminge. In het museumdorp Orvelte wordt gestreefd naar het herbeleven van het authentieke Drentse boerenleven. In een aantal dorpen zoals Beilen en Pesse is de bovengenoemde samenhang onderbroken door moderne ingrepen.
In de negentiende eeuw werden de venen van Drenthe geëxploiteerd. Hiervoor werden het Oranjekanaal (1855), Linthorst Homankanaal (1921), Beilervaart (1791) aangelegd. De kanalen doorsnijden de structuren van het esdorpenlandschap. Parallel aan het Oranjekanaal liggen aan weerszijden wegen met laanbeplanting voornamelijk bestaande uit zware eiken. Het Oranjekanaal met zijn specifieke profiel van wegen en eikenbomen voegt een extra landschappelijke laag toe aan het landschap. De spoorlijn Zwolle-Groningen (1870) doorsnijdt het landschap van Drenthe van zuid tot noord, langs de spoorlijn ontstonden groeimogelijkheden. De spoorlijn is evenals de kanalen een autonome toevoeging aan het landschap maar bij de latere inrichting van het landschap wordt altijd gereageerd op het spoor. In dat geval vormt het spoor doorgaans een afbakening van het plangebied. Net als het spoor doorsnijdt de autosnelweg A28 het Drentse landschap. De brede - vaak beplante- middenberm en de royale zijbermen zijn beeldbepalend voor het tracé van de A28 in Hartje Drenthe. Pal langs de A28 ligt het Nationaal Park Dwingelderveld. Het Dwingelderveld werd in 2012 uitgebreid met het Noordenveld. De afgegraven grond die vrijkwam bij de herinrichting van het Noordenveld werd gebruikt voor de landschappelijk vormgegeven grondwal langs de A28. De wal beplant met bos en hei representeert het achterliggende landschap van het Nationale Park Dwingelerveld.
Vooruitgang is zowel van invloed op de infrastructuur als op het silhouet van het landschap. Tot de twintigste eeuw waren de kerktorens bepalend voor het dorpssilhouet. De ontwikkeling van de infrastructuur bracht hierin verandering, met name in Hartje Drenthe zijn de gevolgen van de optimale infrastructurele ontsluiting zichtbaar. Zo werd De Blinkerd, afgedekt opslagdepot van de MERA (voorheen VAM), is het hoogste punt van Drenthe. Andere voorbeelden zijn de beeldbepalende silhouetten van de DOMO in Beilen, en de blauwe pijpen van de vuilverbrandingsoven op het MERA-terrein.
Gebiedsinformatiekaart
Hier vindt u de gebiedsinformatiekaart