Landgoederengordel

De Kop heeft van oudsher een strategische ligging voor Groningen door de zandrug die tussen het Eelderdiep en het beekdal van de Drentse Aa ligt. Vanuit de middeleeuwse aanwezigheid van versterkte huizen en latere havezates als Oosterbroek en Lemferdinge heeft  het gebied zich in de achttiende-  en negentiende eeuw ontwikkeld als vestigingsplek voor buitenplaatsen en landgoederen. Hiervan getuigt onder andere nog de tuinaanleg (1825) van Roodbaard op landgoed De Braak, en de vormgeving van Vosbergen. De overgang van zandgronden naar lagere (veen)gronden en beekdalen is zowel binnen als tussen de landgoederen en buitenplaatsen zichtbaar. In delen is het karakter van de groenlanden met houtwallen nog aanwezig, elders is het ook bewust gebruikt in de parkaanleg door bos- en laanbeplanting. In het noordelijke deel van Paterswolde is de functie van de Hooiweg, de oudste ontginningsas, als verbindingsweg met Groningen eind negentiende  eeuw verschoven naar de oostelijker Hoofdweg. Dit is nog herkenbaar aan het meer agrarische karakter van de Hooiweg ten opzichte van de verdichting met villabebouwing  langs de Hoofdweg. De architectuur van de buitenplaatsontwikkeling heeft een sterke relatie met de tuin- en parkaanleg rondom, en weerspiegelt de rijkdom met een diversiteit aan negentiende- en twintigste eeuwse bouwstijlen.

In de twintigste eeuw zijn Eelde -in oorsprong een langwerpig esdorp- en het wegdorp Paterswolde sterk uitgebreid en aaneengegroeid, waardoor de landgoederengordel in twee delen uiteengevallen is. Ook is de recreatieve aantrekkingskracht verbreed met de ontwikkelingen rond het Paterswoldse meer en het vliegveld Eelde.

De structuur van een vrijwel aaneengesloten gebied met afwisseling in open landbouwgronden en besloten delen met bos- en parkaanleg  en de centrale ligging van de hoofdhuizen binnen de parkaanleg en sterke relatie tussen huis en omgeving zijn belangrijk.