Drentsche Hoofdvaart en Veenontginningen

De Smilder venen zijn vanaf 1617 ontgonnen, met Hoogersmilde als eerste nederzetting. De turf werd afgevoerd via Meppel, aanvankelijk via de Oude Vaart en de Smildervaart. Een grote impuls kwam na 1763 met de aanleg van de Drentsche Hoofdvaart. De vaart liep van Meppel tot in Assen en vormde vanaf toen de transportas en ontginningsbasis. Tussen Assen en Hoogersmilde ontwikkelde zich een reeks van lintdorpen langs de vaart. De rationele veenontginning met rechte kanalen en wijken zorgde voor een open en rechtlijnig landschap. De markegrens vormde tevens de grens van de veenontginning met het aangelegen Fochteloërveen.

Na de vervening heeft de Drentsche Hoofdvaart zich ontwikkeld als belangrijke verkeersader voor Drenthe. De weg naast de vaart werd onder Napoleon (1906-1813) benoemd tot onderdeel van de Route Imperiale waardoor de weg de Drentse hoofdroute naar Groningen werd. De vele tolhuisjes getuigen nog van de status van deze verbinding, later als Rijksweg in gebruik.

De vaart zelf heeft vele aanpassingen ondergaan om de begaanbaarheid te verbeteren. Dit leidde tot een uitgebreid stelsel van bruggen en sluiscomplexen op eilanden in de vaart, met pompgebouwen en andere gerelateerde bebouwing. Zo heeft de Drentsche Hoofdvaart zich tot een sterke zelfstandige beelddrager/zone ontwikkeld. De kanaaldorpen zijn nagenoeg aan elkaar gegroeid, en op vele plaatsen zijn achter de lintbebouwing uitbreidingswijken aangelegd. Hierdoor is veel van de open ruimte tussen de bebouwing verdicht. In het omliggende landschap zijn door de ruilverkavelingen in de twintigste eeuw veel van de wijken en sloten verdwenen.