Assen
Assen heeft nauwelijks een middeleeuws verleden. In de dertiende eeuw telt Assen twee boerenhoeven en is het gehucht onderdeel van de marke van Witten. De vestiging van een Cisterciënzer klooster in Assen in 1260 zorgt onbedoeld voor een ommekeer en is in feite de basis geweest voor de latere uitgroei van Assen tot bestuursstad van Drenthe. Als na de Reformatie de kloosterbezittingen overgaan naar de Landschap Drenthe wordt het klooster herbestemd tot vergadercentrum van het College van Drost en Gedeputeerden. In 1603 wordt Assen aangewezen als zetel van het Landschapsbestuur en tot hoofdplaats van Drenthe verheven.
Echte uitbreiding en groei buiten het kloosterterrein vindt echter pas plaats na 1780 wanneer de Drentse Hoofdvaart wordt doorgetrokken naar Assen. Assen komt hiermee aan de hoofdroute van Meppel naar Groningen te liggen, wat een goede basis vormt voor de groei tot stad en vestigingsplaats voor ambtenaren en bestuurders. Het gelijktijdig aangelegde Asserbos, een recreatief sterrenbos, wordt met een laan verbonden met het oude centrum. Deze Hoofdlaan, Nassaulaan, Torenlaan en de Vaart vormen assen die doelbewust georiënteerd zijn op de oude abdijkerk en voegen een nieuwe structuur toe aan het dorp. Langs en tussen deze lijnen groeit in de negentiende eeuw de opvallend rijke bebouwing voor notabelen die zich, door de komst van de rechtbank en een nieuw provinciehuis, in Assen vestigen. Voor de gedeputeerden is dit zelfs verplicht gesteld geweest.
De verplaatsing van het garnizoensleger van Coevorden naar Assen rond 1880 bevestigt definitief de positie van Assen als Drentse hoofdstad waarna verdere groei van voorzieningen en woonwijken volgden.